Ze heeft er lang over nagedacht. Natuurlijk niets tegen haar man gezegd.
Wat kon ze verwachten? Dat hij haar zou omhelzen, kussen, geluk wensen?
Ze is al lang geleden gestopt van hem te houden, toen hij een Nike-tekentje op zijn kuit had laten tatoeeren. En dan noemen ze haar gek!
Ze heeft hem niet langer nodig en Fred zit veilig in haar tas. Voorzichitig opent ze het ritsje en kijkt door een klein spleetje naar hem. Hij merkt het niet.
Snel kijkt ze of de mevrouw naast haar niets gezien heeft, maar die leest gewoon in haar krantje. Haar lippen zijn rood gestift en haar parfum heeft een overdadige bloemenkracht. Mevrouw Vleugel zucht en probeert niet teveel in haar richting te ademen.
Ze voelt een gezonde spanning tintelen in haar buik. Wat haar betreft mag het nu wel echt beginnen. Ze zit al drie kwartier in de trein en moet zeker nog een uur. Een tikje zenuwachtig wordt ze ervan. Steels werpt ze een blik op de jongen tegenover haar.
Hij ziet haar blik niet. Hij staart naar buiten en kauwt verveeld op zijn kauwgom. Als die mevrouw weggaat, denkt mevrouw Vleugel, laat ik hem Fred zien. Ja. Lieve jongen.
‘Hoe heet je?’ Haar stem klinkt onverwacht hard in de stille coupé.
De mevrouw doet alsof ze niets gehoord heeft, maar de jongen kijkt haar verbaast aan. Dan herstelt hij zich, draait snel zijn hoofd terug naar het raam. Mevrouw Vleugel krijgt geen antwoord. Ze schaamt zich een beetje en frunnikt aan Fred’s tas. Ze doet ook maar of ze niks gezegd heeft. De stilte lijkt echter zwaarder dan daarvoor. Het geluid van de malende wielen op de rails indringender. Een opzwepend ritme, ze krijgt het er warm van.
Heel voorzichtig glijd ze met één hand haar tas in. Even controleren, het ticket, het paspoort, het treinkaarje, het bakje goed dicht.
Ze aait met haar hand over het deksel. Zo is het net of ze Freds gladde huid voelt, dwars door het water en het glas heen. Ze praat tegen hem, stelt hem gerust. Vertelt hem over de plek waar ze heen gaan. Niet hardop natuurlijk.
Fred is rustig, hij denkt dat het nacht is.
Wanneer de trein vaart verminderd, hoopt mevrouw Vleugel vurig dat het mantelpakje uitstapt.
Hij draait zijn auto soepel achteruit de parkeerplaats op. Eén hand aan het stuur, met de ander draait hij de sleutel om. Contact verbroken. Stilte.
Hij is ruim op tijd. Vermoeid leunt hij voorover op zijn stuur. Verdriet en woede wisselen elkaar in hoog tempo af. Hij krijgt er hoofdpijn van, steken in zijn nek.
Zwaar adement komt hij zijn auto uit. Vak 21B. Groen.
Dit kan niet langer zo doorgaan, vindt hij. Hij moet de waarheid onder ogen zien. Het gaat gewoon niet zo, hij kan niet telkens op komen draven. Soms moet je gewoon voor jezelf kiezen, hoe hard dat ook is. Bovendien denkt hij niet dat zijn baas nog een keer zo ruimhartig zal zijn. Zijn vinger drukt op het vettige knopje van de lift. De lift is leeg en stinkt naar pis. Omhoog.
Ze is blijven zitten. Misschien moet ze het er gewoon op wagen en Fred ook aan die mevrouw laten zien. Ze voelt zweetdruppeltjes opwellen bij die gedachte. Fred is veel te bijzonder om zomaar aan Jan en alleman te tonen. Nee, die mevrouw moest eerst weg.
‘Sorry’, zegt mevrouw Vleugel, ‘maar u ruikt niet zo lekker.’ Nu kan het mantelpakje niet doen alsof ze niets gehoord heeft en ook die jongen luistert geïnteresseert.
‘Pardon?!’ klinkt het verontwaardigd. ‘Ik zei dat u niet zo lekker ruikt, te veel bloemen, vindt u het goed als ik even een raampje open zet?’
‘Nou ja, de brutaliteit!’ nijdig staat het mantelpakje op en haalt haar koffertje met een rukje uit het rek. ‘Ik laat me dat soort dingen echt niet zomaar zeggen, wat denkt u wel!’ zegt ze en met vinnige pasjes loopt ze de coupé uit. Haar hakken tikken in het gangpad.
Mevrouw Vleugel kijkt haar tevreden na en grijnst dan naar de jongen.
Hij lijkt verbijsterd door het voorval en zijn ogen verraden zelfs iets van angst. Het flesje water dat hij op het kleine tafeltje had gezet stopt hij terug in zijn rugzak, samen met zijn sjaal. Even kijkt hij op zijn mobiele telefoon en begint dan zenuwachtig aan zijn rits te friemelen.
Mevrouw Vleugel blijft naar hem glimlachen, ook al hij ontwijkt haar blik nauwkeurig. Het geluid van de stampende trein dringt niet meer tot haar door.
‘Mag ik je iets laten zien?’ vraagt ze zacht. Ze verwacht geen antoord maar zet haar tasje op het lege tafeltje. Voorzichtig trekt ze aan het ritsje dat knarsend opengaat. De jongen probeert niet te kijken en haalt zijn mobieltje weer uit zijn zak. Wanneer ze echter de zijkanten van de tas omlaag schuift, kan hij zijn nieuwsgierigheid niet bedwingen en kijkt. Mevrouw Vleugel grijnst tevreden, ze kan deze jongen alles over Fred vertellen.
Hij besluit nog even een esspresso te pakken in lunchbar.
Hangend aan een statafeltje trekt hij met één hand zijn agenda tevoorschijn en checkt de tijd op de grote aankomstklok. Nog bijna 3 kwartier, genoeg tijd om Phil nog te bellen over de onenigheid bij Sales. Hij haalt zijn laptop te voorschijn en zet hem op het wankele tafeltje. 33 nieuwe mails sinds hij 20 minuten geleden wegreed van kantoor, hij zucht. Zoekt in zijn tas naar de headset en belt naar het hoofdkantoor terwijl hij een mailtje over de nieuwe advertising weggooit.
Hij sluit zich af voor de drukte, voor de mensen met koffers, rugzakken en spannende verhalen.
‘Nu gaat is hij op zijn grootst en gaat het transformeren beginnen.’
‘Hoe groot is hij nu dan?’ vraag hij.
’22,8’ zegt ze trots, ‘het lijfje alleen al is 7,6 centimeter. En dan straks gaat hij dus krimpen, wordt hij als maar kleiner. Kijk, daar rechts zie je het begin van een pootje.’
‘Oja,’ zegt de jongen een beetje schaapachtig ‘appart zeg.’
Mevrouw Vleugel knikt en glimt trots. Tevreden kijkt ze van de jongen naar Fred en weer terug. ‘Nu stop ik hem weer weg hoor, anders gaat de glans eraf’, grapt ze. De tas komt weer strak om Freds bakje te zitten. Het ritsje gaat stroef en ze moet er hard aan trekken.
‘Zal ik je nog eens iets vertellen?’ Haar stem trilt van de spanning, dit heeft ze nog nooit aan iemand vertelt. Even houdt ze haar adem in.
‘Fred heeft mij verteld over Venezuela.’ vertrouwt ze hem dan fluisterent toe.
De jongen kijkt haar ongeovig aan. ‘Hoe bedoelt u?’
‘Nou, als ik hem ’s avonds weltrusten zeg, vertelt hij me vaak over het kreekje in Venezuela waar hij leefde met zijn broertjes en zijn zusjes. Hoe ze heerlijk met zijn allen in het warme water lagen.’ Ze voet even aan haar neus en kjkt langs heen de jongen naar buiten. Er valt een stilte.
‘Hij mist het daar.’ zegt ze zacht, terwijl ze met haar hand over de tas wrijft. Haar ogen prikken in de stilte. De jongen knikt vaag.
‘Zijn we er bijna?’ infomeert ze plots zakelijk. Maar hij hoeft niet te antwoorden. Vanuit de luidspreker kondigt een krakerige stem station Schiphol aan.
Hij heeft zich niet kunnen concentreren op het gesprek en daarom maar gedaan alsof de verbinding te slecht was. Het is tijd om actie te ondernemen. Zijn spullen bergt hij snel en geroutineerd op.
Met zijn rug naar de gates informeert bij een mevrouw van de NS waar de trein uit Meppel aankomt. Spoor 4A. Hij bedankt haar vriendelijk en besluit te wachten bovenaan de roltrap. Vormt in zijn eentje een fuik. Ongeduldig trommelt hij op de ijzeren paaltjes die moeten verhinderen dat de karretjes mee de trein in gaan. De grote hal, de mensen, de karretjes, de omroepstem, het is hem te veel. Hopelijk is ze er snel. Hij voelt zich bekeken en misplaatst nu hij zelf nergens naar op weg is en als een lijdzame hond staat te wachten.
De jongen is blijven zitten, dus ze voelt zich een beetje alleen wanneer ze uit moet stappen. Mensen staan te duwen om naar buiten te gaan en te dringen om erin te kunnen. Mevrouw Vleugel staat ertussen in, beschermt de bak van Fred zo goed als het gaat met haar arm. Ze krijgt een pijnlijke por in haar zij.
Het mantelpakje baant ruw haar weg door de mensenmassa. Mevrouw Vleugel ontvlucht de stroom en loopt haastig naar een bankje van het ondergrondse station. Ze zet Fred voorzichtig op het koude ijzer, gaat er naast zitten en houd hem stevig vast. Pas wanneer alle mensen naar boven zijn en de trein met veel kabaal is vertrokken, komt ze weer in beweging. Hand in de tas, ticket, deksel dicht, paspoort, treinkaartje mag weg. Ze staat op, pakt Fred’s tas goed vast en gooit het kaartje in de prullenbak. Diep ademhalend loopt ze met vastberaden stappen naar de roltrap. Alles is in orde.
Hij snapt het niet. De stroom mensen is opgedroogd en zover hij heeft kunnen zien zat ze er niet tussen. Zou ze zich bedacht hebben? Helemaal niet gegaan zijn of zijn blijven zitten? Was er nog een andere uitgang van het spoor?
Hij kijkt om zich heen maar ziet haar niet. Even voor de zekerheid controleren. Hij zet zijn koffertje zachtjes op de grond en vist een opgevouwen a4tje uit zijn binnenzak. Daarop staat in keurig handschrift haar reisschema, compleet met alle stations en het vluchtnummer. Hij heeft het gekopieerd uit haar dagboek. Sinds de vorige keer houdt hij haar zo een beetje in de gaten. Hij is er niet trots op, maar kon zo wel nog op tijd de vlucht kon hij annuleren. Het klopte ze moest in deze trein zitten. Zou ze iets gemerkt hebben?
Mevrouw Vleugel staat gespannen op de roltrap terwijl ze haast onhoorbaar lieve woordjes tegen Fred babbelt. Haar ogen richten zich op het kiertje dat ze heeft opengelaten. Het TL licht weerkaatst in het water. Fred schiet angstig heen en weer. Ze merkt het niet. De aankomende reis vult haar hele wereld. Haar hart bonkt misselijkmakend in haar keel. Rustig maar Fred, rustig maar.
Hij overlegt met zichzelf of hij zal blijven staan of weggaan. Net op het moment dat hij zich omdraait ziet hij haar. Langzaam glijdt ze omhoog, op hem af.
Hij haalt diep adem. Zijn spieren spannen zich onwillekeurig.
Ze is zo in gedachten dat ze haast struikelt over het afstapje bij de roltrap. Ze glimlacht om zichzelf. Ze voelt zich vrij. Zelfstandig. Hem ziet ze niet, haar blik staat op oneindig. Haar tas knalt tegen een van de ijzeren paaltjes aan. Ze merkt het niet, ze is gelukkig.
‘Evelien!’
Met een schok blijft ze staan. Heel langzaam draait ze zich om. Fred schommelt heen en weer. Ze is zo verbaasd hem hier te zien dat ze niet weet wat ze moet zeggen. Oogcontact. Ze kan maar één ding bedenken.
‘Kom je me uitzwaaien?’ vraagt ze hoopvol. Hij kijkt naar haar maar zegt niets. Ze ziet hoe zijn lip trilt en hoe hij erop bijt om het te verbergen. ‘Kom je?’ vraag hij. Ze loopt op hem af. Hij stoot per ongeluk zijn koffertje om.
‘Geef je tas maar,’ zegt hij zacht, ‘dan breng ik je thuis.’ Hij trekt haar tegen zich aan. Verbergt zijn gezicht in haar hals. ‘Stil maar’, zegt ze, ‘stil maar’.
Haar hand klemmen zich strakker rond Fred’s tas.
Hij pakt haar schouders beet en kijkt naar haar. Ze is nog altijd mooi. Rode krullen tot over de schouder. Ze glimlacht lief tegen hem en doet een stap achteruit. Ze moet nu toch echt gaan, straks mist ze haar vlucht.
‘Wat zit er in die tas, schat?’ vraagt hij, bang voor het antwoord.
Ze doet nog een paar stappen achteruit.
‘Kom op, Evelien, wat zit er in die tas?’ vraagt hij dwingend.
Ze kijkt hem niet langer aan maar frutseld met de handvaten. Dan draait ze zich om en wil gaan rennen maar hij grijpt haar tas die gevaarlijk op en neer zwiert. ‘Blijf hier,’ zegt hij boos, ‘kom op, dan gaan we naar huis’. Hij trekt aan de tas, de rits scheurt open. ‘Nee!’ gilt Evelien. ‘Voorzichtig!’
‘Ja, blijf dan ook gewoon hier!’ schreeuwt hij nu. Een nieuwe lading treinreizigers passeert hen met nieuwsgierige blikken.
‘Laat los!’ ze trekt hard uit alle macht. Gemeen laat hij plots het handvat los. Het gewicht in Eveliens hand komt onverwacht.
De tas zwiept uit haar handen naar achter, hard tegen een van de ijzeren paaltjes. Ze ziet het gebeuren. Kan niets doen. Ze wist niet dat het echte leven zich ook in slow-motion kon afspelen.
De stevige vierkante tas verandert voor haar ogen in een vormeloos nat hoopje met scherpe stukken glas. Een paar voorbijgangers geven een gilletje en een meisje bukt zich bezorgt over de tas. Eveelien duwt haar weg en valt op haar knieën ‘Fred!’
Hij ziet zijn vrouw zit op haar knieeen in een plas van glas. Ze huilt. Voor haar op de grond ligt een goudvis, zwak spartelend.
Hij trekt haar overeind, haar knieen bloeden van het glas. Ontroostbaar hangt ze om zijn nek. ‘En we zouden naar Venezuela’ huilt ze. Hij trekt haar tegen zich aan. Bloed op zijn krijtstreep. Vaag dringt het opgefokte melodietje van zijn telefoon tot hem door. Hij staart naar zijn verlaten koffertje.
Een grote man van de schoonmaakdienst komt aanlopen en informeert of alles goed gaat. Hij knikt vaag en drukt haar schokkende schouders tegen zich aan.
‘Wilt u hier nog iets mee, meneer?’
Hij kijkt omlaag en ziet het visje liggen in de glanzende blauwe handschoen.
Het is de vis uit zijn werkkamer. Hij herkent hem aan het kankergezwelletje op zijn rechter kiew. ‘Doet u maar weg.’
Subscribe to:
Post Comments (Atom)
No comments:
Post a Comment