Met snelle stappen loopt ze over de bladeren. Gejaagde adem, ze voelt zich niet goed. Het is ook eigenlijk te koud. Kale takken schuren langs haar armen, blaadjes prikken in haar voetzolen.
Zuchtend blijft ze staan. Leunend tegen een boom pulkt ze aan de splinter in haar voet. Ze sist tussen haar tanden van de pijn. Vervloekt god. Knipperend met haar ogen, in een poging de tranen te verdrijven.
Waarom deed ze het?
Ze had altijd gehouden van de slangen die in de grot sliepen, ze had ze bewonderd om hun slimheid.
Nu voelt ze zich bekeken. Voorzichtig probeert ze het zwarte puntje dat uit de eeltlaag steekt te pakken te krijgen. Het lukt niet en begint te bloeden.
Tussen de struiken naast haar klinkt een zacht geritsel. Ze spiedt de grond af. Stilte. Alleen beweging in haar buik.
Ze rilt en besluit verder te lopen. Ze voelt zich kwetsbaar, het maakt haar benauwd. Zo goed als het gaat begint ze te rennen.
Ze moet hem zien te vinden voor zonsondergang. Voor haar voeten schiet een slang de struiken in, sissend van verontwaardiging dat ze haast op hem is getrapt. Het klinkt haar als een vernederende lach.

Wanneer ze bij hun woonplek is aangekomen ziet ze hem al zitten, op zijn hurken bij het water. Ze blijft staan om naar hem te kijken. Hij waadt met zijn handen door het kroos. Neuriet zacht een liedje voor de jonge eendjes die in een kringetje rond zijn handen dobberen. Ook zij wordt gehypnotiseerd door zijn stem. Ze kijkt naar de eendjes, het riet, de zon die rode sporen maakt in de lucht. De meeste dieren slapen al. Haar handen glijden over haar bolle buik. Ze ziet een rode vlek die fel afsteekt tegen het gras. Met een schok beseft ze dat het haar eigen bloed is. Gelijk is het gevoel van paniek terug. Haar ademhaling jachtig, bonzend hart. Ze springt op hem af.

Geschrokken door het lawaai fladderen de eenden op en verliest hij bijna zijn evenwicht.
‘Vrouw.’ zegt hij en kijkt haar vragend aan. Waar moet ze beginnen? Ze hijgt. Alle kleur is uit haar wangen weggetrokken en ze voelt zich misselijk. Tranen in haar ogen. Wat moet ze doen?
Ze duikt weg om over te geven tussen het riet in het water. Tot haar afgrijzen ziet ze dat het water rood kleurt. Spuugt ze nu ook al bloed? Ze kijkt opzij en ziet hoe hij het rode water in een lotusblad schept om te drinken. ‘Nee!’ roept ze met afschuw in haar stem. ‘Geef het aan mij!”
Verbaast laat hij zich het blad uit handen nemen. Water klotst over de randen. Water. Gewoon water.
‘Waar was je?’
Wat moet ze antwoorden?
‘Ik heb nieuwe vruchten gevonden’ zegt ze. ‘Ik heb ervan gegeten en er een meegebracht voor jou.’
Hij kijkt ongelovig, ‘Ik dacht dat we alle vruchten geproefd hadden?’
‘Geef ze maar een naam, geef ze een naam en proef ze!’ negeert ze hem.
Nieuwsgierig glijden zijn vingers over de gladde schil. Hij houdt hem omhoog en laat hem glanzen in het laatste zonlicht. ‘Appel’ zegt hij dan. ‘Ik noem hem appel.’
‘Appel,' proeft ze, ‘appel... Mooi. Dat klinkt zoals het smaakt, proef maar.’
‘Nee, ik hoef niet te proeven.’ Trouwe hondenogen. Hij glimlacht maar lijkt zijn interesse voor de nieuwe vrucht al verloren te hebben. Zacht begint hij weer te neuriën. Een melodie gestolen van de nachtegaal, blik op oneindig.
‘Kom, doe niet zo flauw. Proef! Het is het lekkerste fruit van allemaal, het is...' hoe moet ze vertellen wat haar overkomen? 'Het is... Het... Appel doet iets met je...’

Ze had net zo goed niets kunnen zeggen. ‘Adam!’ zegt ze geïrriteerd.
Nu heeft ze zijn aandacht. Hij kijkt naar haar maar zegt nog altijd niets. Neemt de appel niet die zij hem aanbiedt. Hij kijkt alleen.
Ze voelt zich plots naakt onder zijn blik. Beschaamt gaat ze op haar knieën zitten en vouwt een arm voor haar borsten. Ontwijkt zijn ogen. Starend naar de appel in haar hand trilt haar stem van de spanning, ‘Liefste, alsjeblieft, eet. Eet en word bewust!’
Ze hoort zijn ademhaling. Gelijkmatig. Rustig. Hij beweegt niet. Maakt geen geluid. Wanhoop drukt misselijkmakend op haar borstkas.
De appel in haar uitgestrekte hand lijkt steeds zwaarder te worden. Vragen razen door haar hoofd. Waarom doe hij nou zo moeilijk, wil hij niet eten? Wat zal er gebeuren? Hoeveel tijd heeft ze nog? Wat doet ze hier? Wat moet ze met hem? Moet ze bang zijn? Voor wie? God zeker?! Ha, hij met zijn verboden en bedreigingen! Ze leeft toch zeker nog?!
Wanneer ze weer op kijkt is de schemering zwaarder geworden. Hij zit nog steeds onbewogen en staart naar haar.
‘Adam. Eet!’ commandeert ze. Maar in plaats te gehoorzamen glimlacht hij en strekt zijn hand uit naar haar buik. Steken in haar buik. Instinctief deinst ze achteruit, misselijk van zichzelf. Door een waas van tranen ziet ze hem verbaast naar haar kijken. Waarom blijft hij daar zo stom staan? Waarom schaamt hij zich niet?! Ziet hij dan niet dat ze gevangen zitten in dit stomme idyllische wereldje? Het laatste licht trekt zich terug achter de heuvels. Ze weet dat ze te laat is.
Tegelijk met de duisternis bevangt haar de gekte. Vaag is ze zich bewust van haar bloed dat traag en warm langs haar dijbenen kruipt. Ze krijst en kwijlt, slaat om zich heen. Dan voelt ze niets meer, weet niets meer. Haar lichaam scheurt open.

Wanneer de gedachten terugkeren merkt ze dat ze nog op dezelfde plek ligt. Het gras om haar heen lijkt verschroeit, toch is het ijzig koud. Haar ogen zoeken hem, maar als ze haar hoofd optilt voelt ze een onbekende pijn. Rond haar de zure lucht van braaksel, tranen prikken in de krassen op haar wang. Het is volkomen donker nu. Ze knijpt haar ogen dicht.
Uren later wordt ze wakker van de kou. Haar vingers zijn blauw, haar nagels haast zwart. Moeizaam komt ze overeind. Iemand heeft een kleed voor haar neergelegd. Adam? Ze slaat het kleed om zich heen, terwijl ze met een rilling beseft dat het een leeuwenvel is. Vanuit haar ooghoek ziet ze iets bewegen.
In een mengsel van bloed, modder en vocht ligt een klein naakt mensje. Zijn huid is haast doorzichtig blauw. Instinctief drukt ze het tegen haar borst om het te verwarmen. Het kindje zoekt haar borst en drinkt gulzig, vol leven. Een gevoel van euforie maakt zich van haar meester. Ze moet Adam zoeken, hem dit wonder tonen dat zij hebben verwekt! Dit schepsel is volmaakt!

Ze kijkt om zich heen en ziet Adam het bos uitlopen omgeven door warm zonlicht. Verrast en blij loopt ze hem tegemoet en roept hem.
Hij hoort het niet. Ze schreeuwt naar hem, rent op hem af, hun kind in haar armen. Hij loopt de rivier in om zich te wassen.
Ze blijft op de oever staan. Ze ziet duidelijk de eenden en de vissen in het heldere water. Het riet dat zachtjes deint op de avondbries. Alleen hem kan ze niet duidelijk zien. Ze kan haar blik niet op hem scherpstellen. Mistig.
Ze praat de hele avond tegen hem, maar hij luistert niet. Dagen, maanden, jaren verstrijken. Elke dag verzint ze nieuwe manieren hem te bereiken. Smeekt zelfs de god waar ze niet in gelooft hem door de mist naar zich toe te trekken.

Ze faalt keer op keer terwijl hij haar niet lijkt te missen. Misschien is hij zelfs vergeten dat ze ooit zij aan zij liepen. Volmaakt samen.
Wanneer het kind 5 jaar is, doet het dapper zijn eerste stappen in de mist, naar zijn vader.
Adam schrikt op. Kijkt naar het kind. Ziet het kind. Tranen schieten in zijn ogen van blijdschap en als vanzelfsprekend tilt hij zijn zoon op en trekt hem tegen zich aan. Eva weet niet wat ze moet geloven. Waarom kan hij wel...? Trillend ziet ze hoe haar man en haar zoon samen zijn. Hoe haar man vertelt van de vogels en het gras, van de bomen en het water. Neuriet voor de eendjes en zijn kind. Dan loopt de zoon met een stralende glimlach terug richting zijn moeder.
Vol vertrouwen de mist in. Zijn vader verdwijnt achter hem, dadelijk zal zijn moeder tevoorschijn komen. Maar hij ziet haar niet. Hij maait met zijn armpjes door de mist die steeds dikker lijkt te zijn.
Geen vader.
Geen moeder.
Enkel mist.

No comments: