Om aan de esthetische ideologie, die de kunst zolang in zijn greep hield en houdt, te ontsnappen is het wellicht aangeraden het probleem van de voorstelling serieus te nemen. De gedachte hierbij is: kunst betreft steeds de voorstelling van de wereld.
Het gaat erom dat kunst het gegeven serieus neemt dat we altijd al voorstellingen hebben van de wereld. Dat we geboren in een wereld die reeds voorgesteld is.
Dus dat onze voorstellingen van de wereld hun oorsprong niet hebben in de mens maar uitwendig zijn. Dit neemt niet weg dat de mens aan die voorstellingen verbonden is, dat hij eraan gehecht is als aan zichzelf. De voorstellingen vormen immers de structuur waarmee de mens alles ervaart.
Als de mens zich ‘identificeert’ met een voorstelling, loopt hij eigenlijk zichzelf voorbij, uit een onvermogen (Van de Veire noemt dit een ‘gebrek-aan-zijn).
Dit zit als volgt (ik citeer Van de Veire naar de theorie van Lacan): ‘het subject ontstaat doordat het zich laat voorstellen door een betekenaar, maar in dit voorgesteld worden is het subject ook altijd even weg. Dit komt doordat een woord of beeld altijd wordt gegrist uit het anonieme netwerk van de onbepaalde ander.’
Als betekenaar meet je je dus een positie in die al veralgemeniseerd is. Je kunt niet je eigen positie bepalen, maar stapt in een al voorgestelde positie.
Kunst moet dus niet als in de esthetische ideologie zoeken naar de waarheid achter de voorstelling. Kunst moet tasten naar de realiteit van de voorstelling. Ze toont de voorstelling als voorstelling, als iets dat er is en zijn plaats grijpt.
Ze toont de voorstelling als iets wat aanwezig is en ons voorstelt, voor wij onszelf kunnen voorstellen. De voorstelling is niet iets dat ons bestaan bevestigt, maar iets waaraan wij zijn blootgesteld. De kunst probeert de voorstelling te ontmaskeren van de illusie die zij wekt een vertaling naar buiten toe te zijn van onze ervaringen van onszelf en de wereld. Kunst confronteert ons met die illusie, het bedrog dat de fundering vormt voor ons menszijn.
De kunst produceert dus niet zomaar voorstellingen, maar reflecteert op de verhouding van de ‘gebruiker’ (maker/consument) met de voorstelling.
Het feit dat (het probleem van) de voorstelling als thema (in de kunst) zo belangrijk is geworden, komt misschien doordat ze pas benoembaar is geworden met de opkomst van de mediamaatschappij die ons overspoeld met beelden en voorstellingen.
Critici hebben een dubbele mening over de invloed van de media.
Enerzijds stellen ze de voorstelling voor als een pseudo-realiteit, die ons wezen niet werkelijk raakt, anderzijds klinkt de waarschuwing dat die onwezelijkheid de mens toch van binnen uit kan aantasten. Kijk maar naar de invloed die mensen toekennen aan computergames bij ontspoorde in het rondschietende jongeren. Denk ook aan waarschuwingen voor de macht van de voorstelling in oude culturen en religies als het Christendom, Jodendom en de Islam.
Als individu kun je geen tegenwicht bieden tegen de media. Dat komt door de enorme hoeveelheid, de gecondenseerde vorm en de willekeurige collage-achtige combinaties. Je staat machteloos.
Anderzijds helpt de media ons. Als een soort gigantische machine is ze constant bezig in onze plaats de zaken voor te stellen. Ze maakt hap-klare brokken. Dat is wat Walter Benjamin noemt hun fantasmagorisch (magisch) vermogen.
Tussen media en mens bestaat dus een grote spanning, die van voorstellingen en het onvermogen zelf voor te stellen. Wellicht richt de kunst zich op deze spanning.
Ze reflecteert wat de media doen met de structuur waarmee wij dingen ervaren.
Zij wijst aan in wat voor een onwezenlijke positie de mens zich bevindt, door de totale ontvankelijkheid voor voorstellingen waar de media ons toe uitnodigen.
Onze voorstellingen die ons ‘opgelegd’ zijn door de media zijn gebaseerd op een leegte. Deze leegte bestaat uit de primaire ontvankelijkheid van de mens. De mens heeft een ontvankelijkheid, een fascinatie zonder interesse, intentie of gevoel. Voorstellingen fascineren omdat ze ons op deze leegte, ontvankelijkheid, aanspreken. Kunst vertegenwoordigt deze wezenloos getroffene die automatisch opgaat in het circuit van voorstellingen. De kunst moet niet de gedachte hebben dat ze ons hieruit kan of moet wakkerschudden. Ook moet zij niet proberen zich van de media te bevrijden om zogenaamd trouw te blijven aan de spranklende ontvankelijkheid van de mens.
Ze moet geen afstand nemen van de media, maar zich richten op de bevreemdende afstand die de media in onze ervaring oproepen. Ze kan het mechanisme van voorstellingsproductie van de media overnemen en zich met het medium identificeren. Zo kan de kunst het voorstelbare onvoorstelbaar maken, waar de media het tegenovergestelde doet. Onvoorstelbaar is de voorstelling zelf, het feit dat er een zichtbare, bespreekbare wereld is.
Door het automatisme waarop de mens voorstellingen voor waarheid aanneemt, lijkt alles mogelijk. Iedere tekort kan worden verklaard door dat iets nog niet voorgesteld is, maar in principe wel voorgesteld kan worden. Zo wordt alles dus geneutraliseerd, en het sublieme bestaat niet. Alles wordt eigenlijk betekenisloos. Ook hoor je in de media wel zelfspot op de media. Hiermee lijkt het of ze, en de toeschouwer, wel degelijk afstand (kunnen) nemen van hun voorstellingen. De mens voelt zich gerustgesteld kritisch. Maar in feite is dit allemaal niet echte kritiek.
De media slaan een nooit geziene kloof tussen voorstelling en ervaring. De kunst kan of moet deze kloof niet dichten, maar wel onthullen. Zij onthullen ons hoe abstract die voorstellingen zijn waar wij van leven. Die kritische reflectie impliceert geen afstandelijkheid, maar een unheimliche affiniteit, een affiniteit die men niet kan ontkennen, maar die geen enkele positieve instemming krijgt.
Als comateuze patienten aan een reanimeringsmachine
Het artikel van Frank van de Veire in Context K Actuele kunst 2004, samengevat in zijn en mijn woorden.
Subscribe to:
Post Comments (Atom)
No comments:
Post a Comment